2.4.2.3 Patroon

Context (C), mechanisme (M) en outcome (O) vormen zogenaamde CMO-configuraties waarmee men patronen (in organisaties) kan beschrijven en die tonen welke veronderstellingen in het spel zijn. 

            

Hoe doe ik dat? 

  1. Context; De context wordt gevormd door de situatie in de organisatie waarbinnen patronen zich afspelen. Denk aan de groepssamenstelling en de interpersoonlijke relaties, het tijdstip, een conflict of dilemma, de veranderhistorie, een dominant frame of een nieuwe situatie
  2. Mechanisme; Het mechanisme herbergt de ‘niet-feitelijke’ werkelijkheid, het ‘reële’ en het ‘diepe’ niveau. Het is de motor achter de werking van een patroon. Mechanismen in organisaties zijn er in drie soorten: zie figuur hierboven
  3. Outcome.

Meer weten? Zie Onderstroom